Ook bloed- of plasmadonor worden? Meld je aan en red een leven!
Op een snikhete zondag, 30 maart 2008, stuurt huzaar der eerste klasse Ronald van Dort zijn gepantserde Fennek verkenningsvoertuig over een stoffige weg in de Afghaanse provincie Uruzgan. Samen met zijn maten in drie andere auto’s is hij erop uitgestuurd om te kijken of een gebied bij het dorpje Mirabad veilig genoeg is om met opbouwwerkzaamheden te beginnen. Een goed gevoel heeft hij er niet over. Omdat bekend is dat er een dubbele ring bermbommen omheen ligt en omdat het de laatste week van zijn uitzending is.
De eerste uren verlopen rustig. Het zicht is slecht. Met twee auto’s voor hem rijdt Van Dort door een grote stofwolk. En dan is daar plotseling een klap. Zo hard dat zijn trommelvliezen scheuren, zo kort dat Ronald hem eigenlijk niet hoort. “Je weet dat die klap bij jou is. Boem!”
De boordschutter ligt een paar meter verderop met een gebroken rug. Hoe ernstig Ronald er zelf aan toe is, lijkt hij zich op dat moment nauwelijks te realiseren. “Het dakluik ging niet open. Ik draaide me op mijn rug en probeerde me uit de auto te trekken. De dikke gepantserde voorruit was eruit geklapt, dus daar zat een opening. Ik kwam tot mijn borst en merkte toen dat mijn benen helemaal beklemd zaten.”
De pijn zegt hij zich niet te herinneren. Wel de angst. “Ik wou eruit, ik moest eruit. Als we beschoten zouden worden, kon ik geen kant op.” Zijn maten weten hem eruit te trekken. “Een stuk van mijn been bleef staan. Maar ik moest eruit, had ook inwendige bloedingen en mijn bekken gebroken.”
129 zakken met rode bloedcellen, bloedplaatjes en plasma
Een helikopter vliegt hem naar het Nederlandse veldhospitaal in Kamp Holland. Als ze daar arriveren, is hij buiten bewustzijn. Ronald krijgt er morfine, veel morfine. Een medisch team vecht voor zijn leven. De verwondingen aan zijn benen, maar vooral een gat in zijn buik zorgen voor enorme bloedingen. Er zijn 129 verschillende zakken (rode cellen, bloedplaatjes en plasma) nodig om hem stabiel genoeg te krijgen voor transport naar Nederland. Daar komt hij drieënhalve maand later bij.
“Ik ben in coma gehouden, heb 29 operaties gehad.” Ronald blijkt zijn bekken op meerdere plaatsen gebroken te hebben, zijn kaak is gebroken en hij heeft een scheur in zijn schedel. Onherstelbaar is de schade aan zijn benen. Als Ronald bijkomt, weet hij direct dat hij een been mist. Maar het is erger dan hij denkt: zijn beide benen zijn afgezet.
Natuurlijk vindt Ronald het erg wat er gebeurd is, maar vooral voor de mensen om hem heen. Voor zijn maten die er een flinke mentale tik van hebben gekregen, voor zijn ouders en zijn vriendin die een maand lang in onzekerheid verkeerden of hij het ging redden en moesten toezien hoe zijn benen stukje bij beetje verder werden geamputeerd. En dat terwijl ze wisten dat het voor Ronald niet meer hoefde zonder benen. “Dat was wat ik altijd zei. Ik was topfit, erg sportief, zat voor de actie in het leger. Ik kon me geen leven in een rolstoel voorstellen.” Daar is hij inmiddels na een razendsnelle revalidatie van teruggekomen.
Dankbaar
“Ik mis mijn benen, maar verder heb ik er niets aan overgehouden. Ik kan nog alles wat ik eerst ook kon”, zegt hij vol overtuiging. “Sporten? Ja hoor, basketbal. Fietsen? Op een handbike. Karten? Dat deed ik veel en doe ik nog. Stappen? Graag, hoewel nu zonder drank want dat tikt met mijn korte bloedsomloop te hard aan.” Hij denkt dat het scheelt dat hij een stabiel en fijn thuisfront heeft en zijn vriendin nog altijd bij hem is.
Dat er daar in het verre Afghanistan Nederlands bloed voor hem was, stemt hem dankbaar. Zonder dat had hij het niet kunnen navertellen. Hij werkt inmiddels als burger bij Defensie, als wapenhersteller. En hij heeft zin in de toekomst. Wie weet ooit met kindjes. Spijt van zijn missie in Afghanistan heeft hij niet. “Het was een prachtige tijd en we deden er goed werk.”