Oorspronkelijk was deze regel ingesteld om een besmetting van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob variant (vCJD) via bloedtransfusie te voorkomen. Deze hersenziekte wordt mogelijk veroorzaakt door het eten van vlees van met BSE (‘gekkekoeienziekte’) besmette runderen. Het kan jaren duren voordat iemand symptomen ontwikkelt na infectie. Er is geen test om de ziekte in het bloed op te sporen, maar het is wel bloedoverdraagbaar. Wereldwijd waren bloedbanken het eens: een overdracht van vCJD via bloedtransfusie moest absoluut worden voorkomen. Daarom werden bloedontvangers uitgesloten van bloeddonorschap.
Afschaffen kan nu veilig
Nu, 40 jaar later, is er veel veranderd. Al in de jaren ’90 is de besmetting van vCJD via voedsel voorkomen door het vernietigen van veestapels. Ook is de incubatietijd van vCJD met een ruime marge voorbij, sinds 2016 zijn er geen nieuwe gevallen van vCJD meer gevonden. Tenslotte blijkt slechts een heel klein aantal mensen geïnfecteerd te zijn in die landen die het meest getroffen waren door besmet voedsel. Daarnaast zijn er na de invoering van leukocytenfiltratie in 1999 (het wegfilteren van witte bloedcellen) geen overdrachten van vCJD via bloedtransfusie meer vastgesteld. Genoeg aanleiding om het beleid voor doneren na een bloedtransfusie aan te passen.
Mogelijk duizenden kunnen nu levensreddend bloed doneren
Voor een grote groep mensen wordt het daarmee mogelijk om (weer) donor te worden. De reden voor de ontvangen bloedtransfusie is daarbij doorslaggevend. Met 379.000 bloedtransfusies per jaar, kan dit duizenden tot tienduizenden mensen de kans geven (weer) bloed te doneren. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen die een bloedtransfusie hebben gekregen na een ongeval of als gevolg van een bevalling. De nodige informatie is in te zien op de pagina: doneren na transfusie.